1. Ontwijken van belemmering door een abnormale baanomstandigheid
Als een speler belemmering door een abnormale baanomstandigheid (zoals tijdelijk water (zie foto), grond in bewerking, gaten gegraven door dieren, of vaste obstakels) wil ontwijken, behoort hij eerst het ‘dichtstbijzijnde punt zonder enige belemmering’ te bepalen. Vervolgens moet hij de bal droppen, of, op de green, plaatsen, binnen één clublengte van dat punt.
(Nearest point, not the nicest!)
Volgt de speler niet de juiste procedure, dan kan hij twee strafslagen oplopen als hij dropt en speelt van een verkeerde plaats. (regel 16 )
2. Niet uitholen van korte putts tijdens een strokeplaywedstrijd
Dit is een merkwaardige en zeer ernstige overtreding, die helaas vaak voorkomt. Bij matchplay mag je je tegenstander wel de hole ‘geven’ en melden dat hij/zij de korte putt niet hoeft uit te holen. In strokeplay is dat verboden, daarbij moet je op elke green uitholen. Als je dat niet doet, moet je de fout herstellen voor de afslag van de volgende hole, of voor je de scorekaart inlevert na de laatste hole. Indien dat niet gebeurt, word je gediskwalificeerd. ( regel 3.3c )
3. Provisionele bal spelen voor een bal die praktisch zeker verloren is in een hindernis, (bijvoorbeeld bij hole 9)
Golfers nemen soms te snel aan dat een bal wel in een hindernis zal liggen; ze spelen dan een provisionele bal om te vermijden terug te moeten lopen. Maar het spelen van een provisionele bal voor een bal die bekend of praktisch zeker in een hindernis ligt is niet toegestaan. Als je een volgende bal speelt vanaf de plaats waar je je vorige slag hebt gedaan, dan wordt dat de bal in het spel, en er wordt een strafslag bijgeteld. (straf van slag en afstand, regel 18.3)